Het zal wel door de Coronapandemie komen, dat ik met enige weemoed terugdenk aan mijn schaakverleden. Dat simultaangebeuren is toch iets opmerkelijks. Andere sporten kennen dat niet. Dat je je echt kan meten met een topper. Ooit mocht ik tennissen tegen het duo Paul Haarhuis en Jacco Elting, maar dat was een “clinic”. Ze slaan de ballen zo, dat je er net nog bij kan. En dan krijg je tips, hoe je je spel kunt verbeteren. Bij schaken doen ze dat anders. Je wordt niet gespaard. Ergens mag ik dat wel.
Meestal vindt een simultaan plaats vanwege een evenement of een jubileum van de club. Dan komt het bestuur bijeen, en roept er iemand: “laten we die of die uitnodigen voor een simultaan.” “Ja, dat is een goed idee”. “Wie kent een geschikte kandidaat hiervoor?”
Er ontstaat een discussie, en uiteindelijk wordt er via via een grootmeester gevonden, die dat wel wil doen.
En dan is het zover; de grootmeester bezoekt de club, schudt wat handen met de mensen die hij kent, hij krijgt meteen koffie, en het feest kan beginnen. Het ultieme clubgevoel.
De sfeer is een beetje lacherig, maar ook competatief. Het is als vechten tegen de beer.
Met zijn allen tegen één. Wie houdt het langste vol?
En nog belangrijker: je wilt niet als eerste eruit vliegen. Dan ben je ten overstaan van de hele club de loser.
Er zit ook een andere kant aan zo’n simultaan. Iets wat je bijna masochistisch zou kunnen noemen. Die gast is natuurlijk veel sterker dan jij. Zit je te wachten totdat hij langskomt. Shit, daar is hij alweer. Euhh wat zou ik ook alweer zetten? En dan moet je meteen je zet doen. Hij staat, jij zit. Hij kijkt letterlijk op je neer.
Het maximale dat je kunt bereiken, is dat je wint natuurlijk of in mijn geval, dat je wat van zijn tijd of aandacht afsnoept. Kijk, bij die clubgenoot blijft de grootmeester opeens staan, hij leunt met beide armen op de tafel. Hij moet zeker nadenken over de stelling! Wat knap van die clubgenoot.
Bij mijn bord aangekomen hoeft de grootmeester zijn pas niet in te houden. Hij heeft amper naar mijn bord gekeken. Hij is eigenlijk al bij het volgende bord. Hij zal me toch niet overslaan? Achteloos steekt hij z’n arm uit en schudt een kracht zet uit zijn mouw, zonder mij een blik waardig te gunnen. Daar zit je dan.
Het was op 26-9-1976, dat de Zandvoortse Schaakclub, waar ik toen lid van was, het 50-jarig jubileum vierde. U raadt het al; ter ere van die gelegenheid werd er een simultaan georganiseerd. Jan Timman was de grootmeester die bij ons op de club kwam.
Nu zou ik u graag die partij willen laten zien.
Helaas, daar kan ik de notatie niet van vinden, of die heb ik nooit gemaakt.
Maar ik heb nog herinneringen aan dat evenement. Die kan ik u wel meegeven.
Ik had een strijdplan voor deze gelegenheid klaarliggen. Kom maar op met die beer!
Mijn plan was als volgt: ik zou geheel tegen mijn natuur in, rustig gaan spelen. Geen slimme dingen verzinnen, niet aanvallen, rustig blijven. De stukken op de juiste velden zetten, laten samenwerken en alles achterin dicht houden. En als ik het niet meer weet, zou ik een veilig profylactisch pionzetje doen. De tactiek van de egel. Zo speelde Ulf Andersen het in die tijd met succes. Zo zou ik het het langste kunnen volhouden.
Tja, zo ging het dus niet. Timman kreeg alle ruimte en dirigeerde in no time zijn zware stukken richting mijn koning, terwijl ik profylactisch aan het pielen was op de damevleugel. En toen verscheen er opeens een wit paard op F5. Drie zetten later kon ik opgeven. De egel werd simpel platgetrapt door de beer. Maar ja, ik ben Ulf ook niet.
Vechten tegen de beer
Simultaan uit de oude doos (deel 2)