De ochtenden
Omzien in verwondering
door
Nu het weer lente wordt komen er, zoals ieder jaar, herinneringen bij me op aan eerdere lentes en dan met name aan bepaalde toernooien die ik in deze tijd van het jaar speelde, vroeger, toen ik nog jong en mooi en schaker was. Het sterkst is dit effect als ik een wandeling maak, in mijn eigen Amstelveense Middelpolder of gewoon ergens in een willekeurig stadsparkje waar het groen doorbreekt en de eerste bloesemgeuren en –kleuren zich aandienen.

Want wat heb ik op bankjes in parkjes gezeten tijdens die toernooien! Vooral in München 1990 en in Brussel 1993 deed ik, als mijn geheugen me niet al te zeer bedriegt, eigenlijk nauwelijks iets anders, althans tijdens de ochtenden wanneer ik wist dat er ‘s middags een loodzware tegenstander op me wachtte. Dan was er dat verpletterende besef, dat verschrikkelijk weten dat ik die partij wel eens zou kunnen verliezen en nee, dat was zo erg, zo absoluut onverdraaglijk erg, dat kón ik gewoon niet laten gebeuren. Het is alsof je weet dat je diezelfde avond dood kan zijn – want een schaker die zijn partij verloren heeft is in zekere zin dood – maar je wil niet, nee, je wil absoluut niet. Niet sterven, niet verliezen. Het kan niet en het mag niet.

Vreemd genoeg waren dit de gelukkigste momenten uit mijn schakersbestaan. Want op de een of andere manier was de automatische reactie op dit onverdraaglijk besef, dat alles wat er in mij aan ‘kracht’ was, zich bundelde en concentreerde in die ene, al het andere in mijn hoofd wegvagende, alles verschroeiende noodzaak om die partij dus niet te verliezen. En vreemd genoeg lukte dat dan bijna altijd. Op zo’n ochtend hield ik me nauwelijks bezig met schaaktechnische voorbereiding, maar ging ik volledig op in het ontluikende groen, in de bloesemgeuren, in de vogelgeluiden om me heen. Kortom, ik verdween in het leven zelf, dat immers altijd verder gaat en dat ook in dit geval zou doen, onverschillig of ik won of verloor.

Het is die intensiteit, die samentrekking van heel je wezen in een onverklaarbaar paradoxale vorm van totale ontspanning, waarvan ik direct voelde dat ik het voor altijd kwijt was toen ik in 2001 mijn schakersbestaan aan de wilgen hing. En inderdaad, zonder die verpletterende dreiging die van een naderende schaakpartij kan uitgaan, is ieder parkje tegenwoordig gewoon een parkje, iedere lente gewoon een lente, iedere ochtend gewoon een ochtend. Mooi misschien, maar zonder dat magische vermogen om me uit mezelf te halen en te verplaatsen in iets wat zelfloos is.

Mij rest nog slechts de herinnering aan die momenten en zelfs die herinneringen beginnen oud te worden. Is dat droevig? Ach, dat woord zou ik zelf zeker niet gebruiken. Weemoed misschien? Nee, eigenlijk is het vooral verwondering. “Omzien in verwondering”, noemde de historica Annie Romein-Verschoor haar autobiografie en zo voel ik het ook. Het is wonderlijk te zien hoe dat vroeger werkte in mijn hoofd.

Wonderlijk ook dat ik nooit van andere schakers gehoord heb dat ze soortgelijke ervaringen hadden. Dat kan er natuurlijk aan liggen dat wij dit soort dingen liever voor onszelf houden. Maar misschien heeft er toch meer in dat hoofd van mij gezeten dan ik dacht. Of juist minder? Want uiteindelijk waren zulke ochtenden vooral leeg. In die leegte verdween ik. En vond daar de onsterfelijkheid. Voor één dag.

  1. Sierk Kanis

    Sierk Kanis zei op :

    Wat een prachtig stukje, Paul. Bedankt voor het delen en wat een eer dat dit op onze website mag staan. Nu voel ik mij ook geïnspireerd om wat te schrijven. Ik herken mezelf enorm in dit soort ochtenden!

    Voor Tata Steel heb ik het het meest, dan voel ik zo’n drang om het uiterste uit mezelf te halen, dat alles er in het teken van gaat staan. Ik ga dan altijd naar het tweede huis van mijn opa aan de rand van de duinen van Groet, om geen enkele afleiding te hebben. s’Avonds kijk ik mijn partij van de dag nog even door, en s’ochtends loop ik hard door de duinen. Geen schaaktechnische voorbereiding, slechts het bij elkaar verzamelen van focus, moed en kracht. Het lijkt alsof het leven er opeens toe doet, op dit soort momenten. Dat het om meer gaat dan gezelligheid en gewoon ‘zijn’. Tegelijkertijd werkt de natuur erg relativerend. De geur van de naaldbomen, het ruisen van de wind, de gigantische wolkenpartijen die zich overal om me heen bevinden. Ik weet dan dat het uiteindelijk ook helemaal niet uitmaakt of ik win of verlies, het voelt dan meer als een kans om alles uit mezelf te halen. Zometeen, achter dat schaakbord, dan kan ik dat doen, als ik dat wil. Als ik dan echt gefocust ben, dan kan ik het waarmaken. Maar het hoéft niet. Het is aan mij, en ik ben de enige die het wat kan schelen. Een mengeling van ontspanning en spanning.

    Ik denk wel eens aan het moment dat ik dit niet meer op kan brengen, of dat het me niet meer interesseert, of wat er ook mag gebeuren als ik ouder word. Enerzijds maakt dat me bang, omdat ik een leegte voor me zie, anderzijds heb ik het idee dat ik dan pas echt van schaken kan genieten. Elke partij die ik nu speel, speel ik onder druk. Een paar uur stress door de constante dilemma’s waar je als schaker tegenover komt te staan. Soms denk ik dan, dat later, ik gewoon lekker kan spelen, zonder me ergens druk om te maken. Gewoon genieten. Anderzijds kan ik me niet voorstellen dat ik de wil om te winnen ooit ga verliezen. Misschien dat anderen met een wat langere ‘schaakcarrière’ me kunnen inlichten hoe dat in z’n werk gaat. Ik hoop dat ik dan ook kan omzien in verwondering.

  2. Paul van der Sterren

    Paul van der Sterren zei op :

    Leuk om te lezen dat je dit herkent, Sierk. Je beschrijft inderdaad precies de ervaring die ik ook over probeerde te brengen. En als je je inderdaad afvraagt hoe dat later zal gaan, als je niet meer jong en sterk bent, je hebt dan in ieder geval iets moois om over te schrijven. ikzelf heb er een boek van ruim 400 pagina’s mee gevuld …

  3. Wim Suyderhoud

    Wim Suyderhoud zei op :

    Ik ben zo vrij om iets aan het gesprek toe te voegen. Toen ik jonger was wilde ik mijn ervaringen delen omdat ik dan pas het gevoel had dat ik écht bestond. Toen ik rond mijn veertigste clubschaker werd veranderde dat. Schaken bood me mogelijkheid om volledig op te gaan in mezelf, ongeveer zoals jullie, Paul en Sierk, dat zo lyrisch beschrijven (ook ‘Zwart op wit’ heb ik met heel veel plezier gelezen). Delen blijft noodzakelijk (QED) en bevredigend, maar ik beschouw het als een gelukkige verworvenheid dat ik bij momenten genoeg heb aan mezelf. Dankzij het schaken.

  4. Dennis Breuker

    Mooi stuk, Paul. Blijf schrijven, alsjeblieft!

    Hoewel de ervaring niet hetzelfde is, doet jouw stuk en Sierks reactie me terugdenken aan een toernooitje dat ik in 2014 in de Spaanse Pyreneeën speelde (in het kleine dorpje La Pobla de Lillet). En dan niet per se aan het toernooi zelf, maar mijn dagelijkse ritueel daaromheen. Ik schreef daarover in detail in CaissaNieuws 438 (http://www.caissa-amsterdam.nl/wp-content/uploads/2015/03/CN_438_web.pdf). De intro van dat stuk vat het mooi samen: “‘s Ochtends wandelen in de bergen met adembenemend uitzicht. ’s Middags copieus lunchen met drie-gangenmaaltijd en wijn. Daarna een potje schaken met lekker langzaam speeltempo. Vervolgens een avondmaaltijd op een terras. Tot slot nog wat voorbereiding voor de dag erna. Herhaal dit negen keer. Dat is kort samengevat het schaaktoernooi dat ik afgelopen zomervakantie speelde in La Pobla de Lillet.”

    Goh, wat mis ik het fysieke schaken.

Reactie achterlaten