“Wat is de leukste anekdote uit je schaaktijd?” werd me onlangs gevraagd. Dat overviel me nogal en mijn onmiddellijke reactie was dan ook: geen idee. Maar omdat het me vriendelijk werd gevraagd en ik niet flauw wilde zijn diepte ik na langnadenken toch een voorval uit mijn geheugen op dat inderdaad mild amusant was.
Einde verhaal, iedereen tevreden, zou je denken. Maar voor mij kwam de pointe pas
na afloop, want toen drong het besef tot me door dat ik blijkbaar in het geheel niet in
anekdotes denk. Een anekdote is leuk (althans dat is de bedoeling) en als ik er een
hoor kan ik er erg van genieten, maar als ik er een beleef wordt die meteen omgewerkt
tot een verhaal van meer beschouwelijke aard. Het individuele van een gebeurtenis
wordt ingepast in de algemeenheid van een wereldbeeld, zo werkt dat in mijn hoofd.
Op dezelfde manier kijk ik ook naar schaakpartijen. In januari heb ik enorm veel tijd
doorgebracht met het live volgen van de partijen in Wijk aan Zee en nu zit ik weer
iedere avond naar het online rapidschaak van Carlsen en co. te kijken. Wat mij treft bij
de partijen van de wereldtop: dat ik bij bijna iedere zet die ze doen onmiddellijk denk:
ja, dat is hem! Zo en niet anders zit deze stelling in elkaar. Vooral bij het klassieke
schaak is er ruimschoots tijd om met de spelers mee te denken, wat er – bij mij althans
– vooral toe leidt dat je de problemen ziet, niet zozeer de oplossingen. En dan komt er
een zet en, of je hem nu verwacht had of niet, meteen is er die aha-ervaring waarin
alle losse onderdelen van zo’n stelling plotseling naadloos in elkaar blijken te passen.
En alles even glashelder is.
Vooral de zetten van Carlsen hebben op mij dat effect. Logisch natuurlijk, hij is nu
eenmaal de sterkste, maar je denkt op zulke momenten toch ook aan zijn bijnaam (of
moet ik zeggen eretitel?) “the Mozart of Chess”. Ook Mozart had de gave om iets te
creëren dat door vrijwel iedereen, ook zonder ervoor gestudeerd te hebben, herkend
wordt als “Ja, dit is het. Dit klopt!”.
Enig onderzoek leert me dat de bijnaam “Mozart of Chess” niet nieuw is. Hij is in het
verleden al voor veel grote én kleinere kampioenen gebruikt, door schakers maar ook
door kunstenaars. Zo vergeleek de beroemde Russische componist Sergej Prokofjev
het spel van zijn generatiegenoot Capablanca met Mozart (en dat van Lasker met
Bach). Het is de elegantie, de gratie van hun spel die sommige schakers deze eretitel
heeft opgeleverd. Het schijnbare gemak, de vanzelfsprekendheid (achteraf!), de
harmonie die er – even – in zichtbaar wordt. De harmonie die zit achter alles wat
individueel is, klanken, zetten, mensen, planeten en wat al niet meer.
Prachtige anekdotes, geniale zetten en bijzondere klanken, ze zijn onontbeerlijk voor
wie ze weet te waarderen, maar wat ze vooral laten klinken is die zelf onzichtbare,
onhoorbare harmonie waar ze uit voortkomen. Daarom noemen we Mozart een genie,
daarom noemen we Carlsen een genie en daarom noem ik iedereen een genie op het moment
dat hij of zij een briljante zet doet. Al zou het de enige zijn die ze ooit doen.
(Ik schrijf geregeld over schaken, onder andere voor CaissaNieuws
en voor Schaakmagazine. Onlangs verscheen een herdruk in eigen beheer van mijn
autobiografie Zwart op wit. Verslag van een schakersleven. www.paulvandersterren.nl)
Leuk stukkie!