Een aspect van het wedstrijdschaak dat in lesboeken en cursussen geen enkele aandacht krijgt, maar in de praktijk een grote rol speelt, is – laat ik er een niet al te lelijk woord voor bedenken – slimheid. Gewone ordinaire boerenslimheid.
Het merkwaardige is: niemand die boerenslim is is daar trots op, niemand die het niet is vindt dat een gemis. De waardering ervan is eerder andersom. Behalve bij Hans Ree, die al een leven lang uitroept dat hij meer plezier heeft van een onverdiend punt dan van een correcte winstpartij, roept het ‘flessen’ van de tegenstander bij schakers over het algemeen minstens zoveel gêne op als voldoening. Men hoort de betere schaker te zijn en geen trucjes nodig te hebben om dat aan te tonen, dat is de heersende moraal. Terecht overigens. Maar dat betekent nog niet dat een gezonde portie slimheid niet belangrijk is voor de schaker, die succesvol wil zijn. Sterker nog: het is héél belangrijk. Een korte introductiecursus voor beginners.
Paolozzi-Van der Sterren, Manchester 1981, na 76…Kh4
De meeste lezers van CaissaNieuws hebben de jaren van vóór de digitale revolutie nog meegemaakt en hoef ik (gelukkig) niet uit te leggen wat een afgebroken partij is. Wie anno 2020 een partij tussen pakweg Carlsen en Aronian ziet die bij zet 76 is aanbeland weet met absolute zekerheid dat beide spelers in hoge tijdnood zitten én dat ze allebei uitgeput zijn. Zo niet in 1981. Ook in een betrekkelijk eenvoudig open toernooi werden partijen afgebroken, kreeg je er voor iedere pakweg twintig zetten een uur bedenktijd bij en was het niemands bedoeling om de spelers middels uitputting en gebrek aan bedenktijd tot fouten te dwingen.
Ik was een jonge, ambitieuze IM in die tijd, mijn nog jongere tegenstander, de Braziliaan Marcos Paolozzi, was naar Europa gekomen om IM te wórden. Drie jaar later was hij het en deed hij mee aan het Hoogoventoernooi in de Meestergroep. Daarna is er nooit meer iets van hem gehoord.
Tot dit moment was ik vol zelfvertrouwen geweest. Ik had in een ingewikkeld eindspel op winst proberen te spelen, maar dat was niet gelukt en nu verwachtte ik dat de partij op het punt stond in remise te eindigen. Wit staat natuurlijk een toren voor en op e1 hangt er zelfs nóg een, maar omdat mijn b-pion op promoveren staat voelde ik me veilig.
Maar nadat ik 76…Kh4 had gespeeld, zag ik in een flits dat wit wel degelijk wint. Hij hoeft enkel 77.Th5† Kg4 78.Tdg5†! Kf4 en nu 79.Tb5! te doen en zwart kan het opgeven. Er dreigt 80.Th4 mat en met de witte toren op b5 is mijn b-pion geen bedreiging.
Zo simpel! Maar omdat mijn tegenstander geen teken van leven gaf begreep ik ook meteen dat hij het nog niet gezien had. Met de nadruk op ‘nog’, want ja, als je hier rustig over nadenkt, hoe kan je dan niet zien dat je gewonnen staat? En hij had alle tijd, als ik me goed herinner nog zo’n drie kwartier tot de volgende tijdcontrole.
Nu komen we bij de kern van deze korte cursus. Wat zwart hier moet doen is acteren. Lichaamstaal! Op geen enkele manier mocht ik laten merken dat mijn beleving van de partij in één klap totaal veranderd is. Tot dit moment was ik de aanvaller geweest, hij de verdediger. Het was dus zaak om wel enige teleurstelling uit te stralen, maar vooral niet te veel. Ik moest de indruk blijven geven dat ik me bij die vermaledijde remise had neergelegd én dat ik nu een beetje ongeduldig op zijn beslissing zat te wachten: eeuwig schaak, een toreneindspel na bijvoorbeeld 77.Tb5 b1D 78.Txb1 Txb1 79.Ke3 of gewoon een remiseaanbod. Ik moest vooral niets van mijn werkelijke teleurstelling laten blijken, die ontzettende teleurstelling dat ik de partij ging verliezen. Ook mocht ik niets laten merken van de spanning waarin ik zat, want in de rol die ik nu moest spelen was alle spanning juist van me afgevallen….
fragment uit ‘Acteren achter het schaakbord’ door Paul van der Sterren